Spellingoefenen.nl: Spelling oefenen voor groep 3,4,5,6,7 en 8 Taaloefenen.nl: Taal oefenen voor groep 3,4,5,6,7 en 8 Sommenoefenen.nl: Sommen oefenen voor groep 3,4,5,6,7 en 8
Redactiesommen.nl: Cito rekenen met verhaaltjessommen


Naam: ___________________________________       Niveau: Groep 6 - Eind


1
De boekhandel verkocht in het afgelopen uur 6 keer hetzelfde kinderboek van € 9,95 per stuk en ook nog 5 volwassenboeken van € 12,95 per stuk. Voor hoeveel euro verkocht de boekhandel ongeveer?
_______________________125_______________________ euro
2
Willem doet met zijn vrienden klusjes waar ze geld mee verdienen. Uiteindelijk halen ze € 16,80 op. Ze delen dit door 4 vrienden. Hoeveel euro krijgt ieder?
_______________________4,20_______________________ euro
3
Kay koopt in de bouwmarkt een doos schroeven van € 11,45 en een blik verf van € 28,95. Hoeveel euro moet Kay betalen?
_______________________40,40_______________________ euro
4
Ties gaat quad rijden met zijn broers. Ze huren de quads en moeten € 380,50 borg betalen. Hoe kunnen ze precies gepast betalen?
x_____ 1_____  x_____ 1_____  x_____ 1_____  x_____ 1_____  
x_____ 1_____  x_____ _____  x_____ _____  x_____ 1_____  
5
Maartje koopt op vakantie 10 kaarten van € 0,99 per stuk en 5 souvenirs van € 4,99 per stuk. Hoeveel euro moet Maartje ongeveer betalen?
_______________________35_______________________ euro
6
Julius gaat met zijn vader uiteten. Zijn vader geeft deze briefjes en muntjes bij het afrekenen. Hoeveel euro kostte het etentje voor hun samen?
_______________________134,45_______________________ euro
7
Jason heeft deze briefjes en muntjes gespaard van zijn zakgeld. Hoeveel euro heeft Jason?
_______________________355,65_______________________ euro
8
Mohammed koopt 5 zakjes snoep van € 0,99 en 5 repen chocola van € 1,99. Hoeveel euro moet Mohammed ongeveer betalen?
_______________________15_______________________ euro
9
Oma moet voor een nieuwe stofzuiger € 161,55 betalen. Hoe kan ze precies gepast betalen?
x_____ 1_____  x_____ 1_____  x_____ 1_____  x_____ _____  
x_____ 1_____  x_____ 1_____  x_____ _____  x_____ 1_____  
10
Luc koopt een ijsje met 4 bolletjes. Hij moet € 2,40 betalen. Hoeveel euro kost het per bolletje?
_______________________0,60_______________________ euro